--> No. 162

Wie, wat en hoe in Rotterdam?

Periode 2017 / Project Wie, wat en hoe in Rotterdam? / Opdrachtgever RAvB / Locatie Rotterdam


De afgelopen drie jaar heeft de Rotterdamse Academie van Bouwkunst (RAvB) zeer actief geparticipeerd het lectoraat Future Urban Regions (FUR). In afwachting van de FUR publicatie over die periode én van het startsein voor de tweede lectoraatperiode blikt Willemijn Lofvers in deze Huig terug. Wat heeft FUR de RAvB gebracht en wat was de betekenis van de Academie voor het lectoraat? Maar ze kijkt ook vooruit door een agenda voor de komende periode te formuleren.

FUR is het netwerklectoraat van de Nederlandse Academies van Bouwkunst. Het werd gefinancierd door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) en agendeert gezonde stedelijkheid door ontwerpend onderzoek in de praktijk. De resultaten houden ons een spiegel voor over het denken over de stad, over sociale, politieke en natuurlijke ruimten en het gebruik daarvan – ons moedwillig ingrijpen – en over de waarde(n) die we daar tegenover stellen. Maar ook over het belang van netwerken – persoonlijke inzet en verankering – en de agenderende rol van ontwerpend onderzoek.

 

In september verschijnt de FUR publicatie ‘Stedelijke vraagstukken, veerkrachtige oplossingen’ waarin het denken over stedelijke opgaven gevat is in 50 projecten van studenten en cases uit de praktijk. Die voorbeelden zijn illustratief voor een andere werkwijze, vanuit gedeelde agenda’s gericht op het concretiseren van ambities, waarin ruimte niet het doel is, maar als middel wordt ingezet, en het ontwerp als instrument wordt gebruikt.

 

Positionering

Het lectoraat en haar agenda werden ingekaderd door de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp, waarin de Rijksoverheid op zoek is naar een verbinding tussen verschillende partijen, een sterk veranderende praktijk, urgente opgaven, politieke agenda’s en lokale krachten. De Academies van Bouwkunst kregen als “… belangrijke en onderscheidende laboratoria”[1] de vraag van het ministerie I&M om de versterking van de samenwerking en wisselwerking tussen onderwijs, onderzoek en de werkpraktijk van de lokale en regionale overheid te verkennen.

 

In de eerste periode van FUR stonden drie onderzoekslijnen centraal: gezonde stedelijkheid (wat), ontwerpend onderzoek (hoe) en ontwerpstudio’s met lokale en/of regionale opdrachtgevers (wie). Iedere academie werkte aan een specifiek sub-thema binnen het overkoepelende thema ‘gezonde stedelijkheid’: ‘vitale economie’, ‘gezond leven’ of ‘sociaal-culturele verbondenheid’ (sub-thema’s binnen het sociale domein), of ‘veerkrachtige infrastructuur’, ‘duurzame energie’ of ‘materialencycli’ (subthema’s binnen het technische domein).

 

De Rotterdamse context

Onder de vlag ‘materialencycli’ richtte de RAvB zich op een meer milieutechnische benadering van het stedelijk metabolisme: door materiaal te laten circuleren in plaats van het aan het einde van een cyclus te plaatsen, kunnen we het ook als potentieel grondstof zien voor een volgende cyclus. Dat geldt voor zowel ‘actieve materialen’, die zijn opgeslagen in de vorm van een gebouw, als ‘passieve’ materialen, zoals water, gassen, mineralen, fosfaten etc., die van nature in allerlei gedaanten aanwezig zijn in stedelijke systemen. Vanuit een dergelijk perspectief ontstaan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Dit denken was uitgangspunt voor de Rotterdamse studio’s ‘FoodHub Spaanse Polder’, ‘De Grondstoffenfabriek’, ‘Afval als bron’ en ‘Getijdenrivier’.

 

De ontwerpend onderzoek opgaven in de studio’s werden geagendeerd in overleg met de gemeente Rotterdam. Zij was de belangrijkste publieke partner van de ‘Rotterdamse afdeling’ van FUR en de RAvB bij het werken aan concrete opgaven in de samenwerking en wisselwerking tussen onderwijs, onderzoek en de werkpraktijk van de lokale overheid.

 

Volgens de gemeente Rotterdam is ontwerpkracht belangrijk om stromen bij elkaar te brengen. De Internationale Architectuur Biennale Rotterdam (IABR) 2014 wordt beschouwd als een eerste stap in die denkrichting over het metabolisme. De gemeente ziet de samenwerking met het lectoraat en de Rotterdamse Academie als een kans om antwoorden op complexe opgaven te formuleren, deze te relateren aan systemen en zo een meerwaarde te creëren voor de stad. Bij aanvang van de samenwerking is vanuit dat perspectief een shortlist van mogelijke studio-opgaven opgesteld.

 

Hoe ontwerp je aan het metabolisme van de stad?

Voor het verkennen van de ‘metabolistische’ vraagstukken werd ontwerpend onderzoek ingezet. Hierbij is het ICCI-model gebruikt, waarin ontwerpend onderzoek is uiteen gelegd in vier stappen: Inform, Combine, Choose, Implement. De eerste twee stappen dienen om allerlei mogelijkheden te onderzoeken (divergentie), op basis waarvan in de laatste twee stappen keuzen worden gemaakt en getoetst (convergentie). Studenten worden door het proces geleid middels het verkennen van een abstracte opgave, daarin focus aan te brengen door mogelijke scenario’s of strategieën te formuleren, vervolgens een keuze maken en dit als een concreet ontwerp uit te werken.  

 

In Rotterdam is geëxperimenteerd met verschillende werkwijzen, formats, instrumenten en vaardigheden[2] op het gebied van het ontwerpend onderzoek. De opgaven werden vanuit verschillende invalshoeken benaderd: door het verzamelen van feitelijke data (deskresearch) en het doen van (observerend) veldwerk. Een middel dat is ingezet om de ruimte werkelijk te zien en kennis over te dragen is het format van de Stadsklas, een actief leermodel[3]: “Leren doe je namelijk niet van PowerPoint in een zuurstofarm zaaltje dat doe je enkel door te ervaren.”[4] Zo zijn de studenten van ‘Afval als bron’ met Hans Jungerius[5] langs en door de stedelijke Rotterdamse afvallandschappen gefietst om de impact van afval op onze omgeving te leren zien en ervaren, want “… zelfs de meest authentieke natuur kan bizarre vervuilingen verhullen.”[6] Een andere manier om de werkelijkheid te begrijpen die werd geïntroduceerd, is door de wereld vanuit de dingen zelf te bekijken daarom nam de studio ‘Getijdenrivier’ zitting in het Parlement van de Dingen[7]. Daarin kreeg de rivier een stem, net als de vissen die er in zwemmen, de boten, de havenbaronnen, de vissers, het sediment dat door de vaargeul spoelt, en de planeten die zorgen voor de getijden.

 

De veranderende rol van de ontwerper vraagt daarnaast ook op andere vlakken een ander type vaardigheden, zoals empathie, vertrouwen, verbinden, testen, communicatie. Vaardigheden die nodig zijn om de maatschappelijke rol van ontwerper te kunnen vervullen en aansluiting te vinden bij een sterk veranderend krachtenveld. Eén van de middelen die daartoe ingezet werd, is een publiekspresentatie separaat van de academische eindbeoordelingen. Hier presenteerden de studenten zichzelf, de opgave en hun projecten voor een groter publiek. Deze bijeenkomsten droegen bij aan de reflectie van de studenten op hun rol en positie, het benoemen van de kansen en uitdagingen voor stakeholders, en de kennisontwikkeling van het lectoraat en de gemeente Rotterdam.

 

Wie zijn er betrokken en speelt welke rol?

Gaandeweg werd steeds duidelijker dat het werken in teamverband zeer vruchtbaar is om complexe vraagstukken op te pakken. Daarom zijn er communities gevormd rondom opgaven, waarin naast studenten en docenten ook opdrachtgevers en stakeholders zitting hebben. Het accent in de studio’s verschoof daarmee ook van enkel individuele trajecten naar gezamenlijke leer- en werkprocessen. Het gaat minder om de ego’s en meer om betrokkenheid en het nemen van verantwoordelijkheid voor (een deel van de) opgave en het team.

 

De gemeente Rotterdam vertolkte de rol van opdrachtgever, maar was tevens betrokken bij het hele ontwikkelproces van de studio. Er werd telkens gezocht naar een probleemeigenaar (die niet de opdrachtgever is) die zijn agenda wilde delen in ruil voor ruimtelijke verkenningen. De docenten hadden de rol van expert zij werden zorgvuldig gekozen vanwege hun specifieke kennis over het deelthema en hun ervaring met systeem- en/of ontwerpdenken. De studenten waren de producenten[8]. Daarnaast werden er allerlei partijen en personen betrokken als informant: zij waren onmisbaar in het ontwikkelen van kennis, het toepassen van vaardigheden en het toetsen van de uitkomsten.

 

Opbrengsten

Na drie jaar onderzoek naar gezonde stedelijkheid, ontwerpdenken en het betrekken van stakeholders maken we in Rotterdam de balans op. We hebben de studio-opzet en het ontwerpend onderzoek redelijk goed in beeld. Daarnaast kunnen we ook iets zeggen over de rollen van de verschillende betrokkenen. Hieronder geven we de belangrijkste opbrengsten van de samenwerking tussen RAvB en FUR weer.

_ De Rotterdamse FUR studio’s namen geen locatie (of pve) als uitgangspunt voor de ontwerpopgave, maar het systeem of het materiaal dat bleek zeer productief.

_ Elk antwoord op een gestelde vraag leidt weer tot een nieuwe vraag.

_ De vertaling van het ICCI-model naar een goed werkend onderwijsmodel voor ontwerpend onderzoeken en vice versa inmiddels draait de derde studio op basis van dit model.

_ Het aanscherpen van de ontwerphouding door actief onderzoek te doen, te begrijpen waarover gesproken wordt vanuit verschillende invalshoeken, te presenteren en te reflecteren.

_ Het innemen van een open, nieuwsgierige en zoekende houding en wegblijven van bekende verwachtingspatronen en rollen werkt enthousiasmerend.

_ In teamverband werken aan complexe opgaven, met minder ruimte voor ego’s, is zeer vruchtbaar en leidt tot meer bevlogenheid en betrokkenheid het ontwikkelen van communities, waarin kennis actief met elkaar wordt gedeeld, is daar een bruikbaar instrument voor.

_ De intensieve voorbereiding van de studio’s is weliswaar onzichtbaar, maar het halve werk.

_ Het enthousiasme van studenten die twee FUR studio’s volgen, hun afstuderen verbinden aan het FUR programma of de methode van ontwerpdenken toepassen in hun eigen proces van ontwerpend onderzoek.

_ De publicatie ‘Stedelijke vraagstukken, Veerkrachtige oplossingen. Ontwerpend onderzoek voor de toekomst van stedelijke regio’s’ met bijdragen van Wander Hendriks, Ruud van Leeuwen, Cécilia Miedema, Barend Mense, Chris van Nimwegen Bram van Ooijen en Floris Schiferli.

 

Een agenda voor de komende periode

In de tweede periode van het lectoraat wordt de ingezette denklijn over de opzet van de FUR studio’s gecontinueerd: samen werken, vertrekkend vanuit een proces van ontwerpdenken. Die opzet heeft profijt van het nieuwe curriculum. We laten de materialencycli los en verleggen de focus naar één (of meer) van de andere vijf thema’s. ‘Getijdenrivier’ agendeert het veerkrachtig systeem en de daaropvolgende studio richt zich op de sociale kant van het metabolisme.

 

De komende jaren verschuiven de accenten. Vragen als ‘Hoe werk je in een netwerk van mensen en dingen, leg je verbindingen, en genereer je betrokkenheid? En wat is de rol van ruimte daarin?’ komen centraler te staan. Daarbij bestaat de nadrukkelijke ambitie van FUR om een tekenmethode of -stijl  te ontwikkelen die als instrument ingezet kan worden om de dynamiek van gezonde stedelijkheid weer te geven, dan wel systemen in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen te illustreren. Tevens zal de focus minder op Wie?,  Hoe? of Wat? liggen, maar juist op de samenhang ertussen. Met andere woorden: minder op de knooppunten van het netwerk, meer op de verbindingen zelf. Dus op de relaties en wisselwerkingen tussen wie en wat, wat en hoe, hoe en wie.

 

Het ICCI-model dat ten grondslag aan alle FUR studio’s ligt, maakt onderlinge kennisdeling en uitwisseling mogelijk. Op basis van de opgedane ervaringen wordt het model van ontwerpend onderzoek verder ontwikkeld. De zoektocht naar de eigenaar (formeel en informeel) van de opgave, die aarzelend in de eerste periode is ingezet, krijgt een prominente plek.

 

Tot slot worden in de tweede lectoraatsperiode niet alleen de nieuwe rollen voor ontwerpers geagendeerd, maar ook opdrachtgevers en stakeholders worden veel explicieter in beeld gebracht. Met wie krijgen dergelijke opdrachten gestalte en hoe wordt het ontwerp ingezet? En wat is dan de betekenis van het ontwerp?


[1] Actieagenda Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp 2013-2016. Werken aan ontwerpkracht, p. 53

[2] Een verkenning van methoden, technieken en instrumenten van ontwerpend onderzoek op basis van een werkveld sondering werd door Jeroen Visschers (SUSSOL) en Willemijn Lofvers (FUR) vastgelegd in de bijdrage ‘Ontwerpen aan mogelijkheidszin’, in: Huig #16, juni 2015.

[3] Stadsklas is tegelijkertijd onderzoek, onderwijs en ervaring. Als project is Stadsklas ontwikkeld in samenwerking met Stroom Den Haag, als onderzoek- en leermodel ligt de Stadsklas ten grondslag aan Lofvers’ PhD onderzoek.

[4] Projectverslag Stadsklas. Learning by doing. SCI 2017

[5] SK11 Flourishing waste met Hans Jungerius (stichting Verborgen Landschap), 21 mei 2016.

[6] Projectverslag Stadsklas. Learning by doing. SCI 2017

[7] Parlement van de Dingen (SK12 met Lotte van den Berg) is een conversatievorm waarin een pleidooi wordt gehouden voor het recht van het ding. Zie www.buildingconversation.nl/gespreksvormen/parliament-of-things/

[8] Studenten hebben in Rotterdam de keuzemogelijkheid om voor een complexe studio te kiezen

+ Related Projects